Een knipoog naar de ‘high ten’
Ik heb de afgelopen week weer heel wat wedstrijden per live stream gezien. De Champions League bij de dames en heren werd uitvoerig door LAOLA.TV in beeld gebracht en vaak was het moeilijk kiezen uit het ruime volleybalaanbod. In 95% van de gevallen kreeg een team met Nederlandse spelers / speelsters uiteindelijk toch de voorkeur, ongeacht wat er op dat tijdstip aan andere wedstrijden tegenover stond. Wat me wel steeds weer opviel bij al die wedstrijden, vooral bij de dames, was het verschrikkelijk hoge aantal keren dat er een ‘high ten’ werd gegeven. In geen enkele andere zaalsport zag ik dergelijke aantallen “goed gevoel touché ’s ” de revue passeren. Hebben volleybalsters dat nodig? Als bevestiging of als stimulans? En andere zaalsporters niet?
Soms vind ik het wel een beetje overdreven. En vraag me af wat het nut is en wat het oplevert. Of dat ze louter uit gewoonte gegeven worden, zonder erover na te denken, zeg maar op de ‘high ten ‘ automaat. Je ziet er ook gezichten bij van ‘nou ja, als het moet, dan moet het maar.’ De teams beginnen ermee als ze voor de line – up het veld ingaan, vervolgens bij ieder eigen punt, af en toe bij een punt van de tegenstander, bij het begin en einde van een genomen of verplichte time out, bij een komende en gaande wissel of gewoon als er na een rally iets heel goed of iets geweldigs mis is gegaan. Eerst in een eng rondje bij elkaar komen, elkaar goed stevig vasthouden, een tikje of klopje geven en dan ook nog eens die ‘high ten’ gebaren uitdelen als ze uit elkaar gaan. Ze blijven de armen maar in de lucht steken en de platte hand tegen elkaar te slaan.
Bij een wedstrijd van vier sets schat ik dat toch zo globaal wel op zo’n 500 keer per speelster, als het bij menigeen niet nog meer is, want de wissels lopen ook nog langs de bank en de trappelhoek voor de nodige handjesklapperij. Wat kost dat een energie, want hoe we het wenden of keren de armen omhoog brengen / houden en met kracht tegen elkaar slaan, diverse keren achter elkaar, kost kracht dus energie. Die als de potjes leeg zijn, gemist wordt om in de finale van de vierde set of de tiebreak net die drie millimeter hoger te springen om dan wel raak te slaan. Zou er al eens iemand gedacht hebben “als ik vandaag 300 keer minder een ‘high ten’ had gegeven had ik de bal misschien beter geraakt, had ik gescoord en hadden we gewonnen.” Punt of geen punt zit op het hoogste niveau toch vaak op details en millimeters vast.
Als variant op de ‘high ten’ zie je dan nog weleens een ‘high five’ of een ‘low ten’, die wel een stuk energie minder kosten, maar dan nog. Of ze worden als afwisseling op de ‘high ten’ nog eens extra gegeven. Bijvoorbeeld omdat de kleine libero niet zo hoog kan springen voor een ‘high ten’. Uiteraard kan ik me ook wel voorstellen dat het voor het goede gevoel even goed is om bij elkaar te komen en dit ‘lichamelijk contact’ te hebben, maar te veel doet in de regel afbreuk aan het oorspronkelijke ‘goed gevoel’ basis idee of aan het idee om iets met elkaar te delen. Het wordt dan routine, zegt niks meer. En het lijkt wel dat hoe hoger het niveau, des te vaker er een ‘high ten’ gegeven wordt. Of zit het hem juist daarin? Werkt het omgekeerd? Je gaat beter spelen, als je meer…. dat kan toch niet waar zijn!
@Vizier op Volleybal